De Samaritanen en hun religieuze achtergrond in de Bijbel

Samaritans Their Religious Background Bible







Probeer Ons Instrument Voor Het Oplossen Van Problemen

In het Nieuwe Testament van de Bijbel wordt regelmatig over de Samaritanen gesproken. Bijvoorbeeld de parabel van de barmhartige Samaritaan uit Lucas. Het verhaal van Jezus met de Samaritaanse vrouw bij de waterbron van Johannes is bekend.

De Samaritanen en de Joden uit de tijd van Jezus konden het niet goed met elkaar vinden. De geschiedenis van de Samaritanen gaat terug tot de herbevolking van het Israëlische noordelijke rijk, na de ballingschap.

Vooral de evangelist Lukas noemt de Samaritanen vaak, zowel in zijn evangelie als in Handelingen. Jezus spreekt positief over de Samaritanen.

Samaritanen

In de Bijbel en vooral in het Nieuwe Testament komen verschillende groepen mensen tegen, bijvoorbeeld de Farizeeën en Sadduceeën, maar ook de Samaritanen. Wie zijn die Samaritanen? Op deze vraag zijn verschillende antwoorden mogelijk. De drie meest voorkomende zij; de Samaritanen als inwoners van een bepaald gebied, als etnische groep en als religieuze groep (Meier, 2000).

Samaritanen als inwoners van een bepaald gebied

Men kan de Samaritanen geografisch definiëren. De Samaritanen zijn dan de mensen die in een bepaald gebied wonen, namelijk Samaria. In de tijd van Jezus was dat het gebied ten noorden van Judea en ten zuiden van Galilea. Het was gelegen aan de westkant van de rivier de Jordaan.

De hoofdstad van dat gebied heette vroeger Samaria. Koning Herodes de Grote herbouwde deze stad in de eerste eeuw voor Christus. In 30 na Christus kreeg de stad de naam 'Sebaste' om de Romeinse keizer Augustus te eren. De naam Sebaste is de Griekse vorm van het Latijnse augustus.

Samaritanen als etnische groep

Men kan de Samaritanen ook zien als een etnische groep mensen. De Samaritanen stammen dan af van de inwoners van het noordelijke koninkrijk Israël. In het jaar 722 voor Christus werd een deel van de bevolking van dat gebied door de Assyriërs in ballingschap gedeporteerd. Andere kolonisten werden door de Assyriërs naar het gebied rond Samaria gestuurd. De overgebleven Israëlieten in het noorden van Israël vermengden zich met deze nieuwkomers. Hieruit kwamen vervolgens de Samaritanen te voorschijn.

Rond de tijd van Jezus wordt het gebied rond Samaria bewoond door verschillende etnische groepen. Joden, afstammelingen van de Assyriërs, Babyloniërs en afstammelingen van de Griekse veroveraars uit de tijd van Alexander de Grote (356 – 323 v. Chr.) wonen ook in het gebied.

Samaritanen als religieuze groep

De Samaritanen kunnen ook worden gedefinieerd in termen van religie. Samaritanen zijn dan de mensen die God, Jahweh (JHWH) aanbidden. De Samaritanen verschillen in hun religie van de Joden die ook Jahweh aanbidden. Voor de Samaritanen is de berg Gerizim de plaats om God te eren en te offeren. Voor de Joden is dat de tempelberg in Jeruzalem, de berg Sion.

De Samaritanen gaan ervan uit dat ze de ware lijn van het Levitische priesterschap volgen. Voor de Samaritanen en de Joden zijn de eerste vijf Bijbelboeken die aan Mozes worden toegeschreven, gezaghebbend. De Joden erkennen ook de profeten en de Schriften als gezaghebbend. De laatste twee worden door de Samaritanen afgewezen. In het Nieuwe Testament verwijst de schrijver vaak naar de Samaritanen als een religieuze groepering.

Samaritanen in de Bijbel

De stad Samaria komt zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament voor. In het Nieuwe Testament wordt over de Samaritanen gesproken in de zin van religieuze eenheid. In het Oude Testament zijn er slechts enkele aanwijzingen voor de oorsprong van de Samaritanen.

Samaritanen in het Oude Testament

Volgens de traditionele Samaritaanse theologie vond de scheiding tussen de Samaritaanse en Joodse religie plaats toen Eli, de priester, het heiligdom verplaatste om te offeren van de berg Gerizim naar de buurt van Sichem, naar Silo. Eli was hogepriester in de tijd van de Richteren (1 Samuël 1:9-4:18).

De Samaritanen beweren dat Eli toen een plaats van aanbidding en priesterschap stichtte die God niet wilde. De Samaritanen gaan ervan uit dat ze God dienen op de ware plaats, namelijk de berg Gerizim, en het ware priesterschap dragen (Meier, 2000).

In 2 Koningen 14 wordt vanaf vers 24 beschreven dat Samaria opnieuw wordt bevolkt door mensen die oorspronkelijk niet tot de Joodse bevolking behoren. Dit gaat over mensen uit Babel, Kuta, Awwa, Hamat en Sefarvaim. Nadat de bevolking werd geteisterd door aanvallen van wilde leeuwen, stuurde de Assyrische regering een Israëlitische priester naar Samaria om de aanbidding van God te herstellen.

Dat ene priester de eredienst in Samaria heeft hersteld, acht Droeve (1973) echter onmogelijk. De rituele en reinheidsvereisten van de Joodse religie maken het eigenlijk onmogelijk voor één man om het correct uit te voeren.

De koning van Assyrië stuurde mensen uit Babylon, Kuta, Awwa, Hamat en Sefarvaim naar de steden Samaria, waar hij hun een verblijfplaats toewees in plaats van de Israëlieten. Deze mensen namen Samaria in bezit en gingen daar wonen. De eerste keer dat ze daar woonden, aanbaden ze de HEER niet. Daarom liet de HEERE leeuwen op hen los, die sommigen van hen verscheurden.

Er werd tegen de koning van Assyrië gezegd: De volken die u naar Samaria hebt gebracht om in de steden daar te wonen, zijn zich niet bewust van de regels die door de God van dat land zijn opgesteld. Nu heeft hij leeuwen op hen losgelaten omdat het volk de regels van de God van dat land niet kent, en sommigen van hen hebben ze al gedood.

Toen gebood de koning van Assyrië: Stuur een van de priesters terug die u hebben weggevoerd naar het land waar hij vandaan komt. Hij moet daar gaan wonen en de mensen de regels van de God van dat land leren. Een van de gedeporteerde priesters keerde dus terug naar Samaria en vestigde zich in Bethel, waar hij de mensen leerde hoe ze de HEER moesten aanbidden.

Toch gingen al die naties door met het maken van hun eigen godenbeelden, die ze in hun nieuwe huis plaatsten in de tempels die de Samaritanen op de offerhoogten hadden gebouwd. (2 Koningen 14: 24-29)

Samaritanen in het Nieuwe Testament

Van de vier evangelisten schrijft Marcus helemaal niet over Samaritanen. In het evangelie van Matteüs worden de Samaritanen één keer genoemd in de uitzending van de twaalf discipelen.

Deze twaalf stuurden Jezus en hij gaf hun de volgende instructies: Neem niet de weg naar de heidenen en bezoek geen Samaritaanse stad. Zoek liever de verloren schapen van het volk Israël. (Matteüs 10: 5-6)

Deze uitspraak van Jezus past in het beeld dat Mattheüs van Jezus geeft. Voor Zijn opstanding en verheerlijking richt Jezus zich alleen op het Joodse volk. Pas dan komen de andere naties in beeld, zoals het zendingsbevel uit Mattheüs 26:19.

In het evangelie van Johannes praat Jezus met een Samaritaanse vrouw bij de bron (Johannes 4:4-42). In dit gesprek wordt de religieuze achtergrond van deze Samaritaanse vrouw belicht. Ze wijst Jezus erop dat Samaritanen God aanbidden op de berg Gerizim. Jezus openbaart zich openlijk aan haar als de Messias. Het resultaat van deze ontmoeting is dat deze vrouw en ook veel inwoners van haar stad in Jezus gaan geloven.

De relatie tussen Samaritanen en Joden was slecht. Joden gaan niet om met Samaritanen (Johannes 4:9). Samaritanen werden als onrein beschouwd. Zelfs het speeksel van een Samaritaan is onrein volgens een Joods commentaar op de Misjna: Een Samaritaan is als een man die gemeenschap heeft met een menstruerende vrouw (vergelijk Leviticus 20:18) (Bouwman, 1985).

Samaritanen in het evangelie van Lucas en in Handelingen

In de geschriften van Lucas, het evangelie en de Handelingen komen Samaritanen het meest voor. Bijvoorbeeld het verhaal van de barmhartige Samaritaan (Lucas 10:25-37) en van de tien melaatsen, waarvan alleen de Samaritaan dankbaar terugkeert naar Jezus (Lucas 17:11-19). In de gelijkenis vande barmhartige Samaritaan,de dalende reeks zou oorspronkelijk een priester-levitische leek zijn.

Dat Jezus in het evangelie spreekt over priester-Levite-Samaritaan en dat het juist de Samaritaan is die goed doet, pleit voor hem en dus ook voor de bevolking van de Samaritanen.

In Handelingen 8:1-25 beschrijft Lucas de missie onder de Samaritanen. Filippus is de apostel die het goede nieuws van het evangelie van Jezus aan de Samaritanen brengt. Later gaan Petrus en Johannes ook naar Samaria. Ze baden voor de Samaritaanse christenen en ontvingen toen ook de Heilige Geest.

Volgens bijbelgeleerden (Bouwman, Meier) worden de Samaritanen zo positief beschreven in het evangelie van Lucas en in Handelingen, omdat er een conflict was in de vroegchristelijke gemeente waarvoor Lucas schrijft. Vanwege Jezus’ positieve uitspraken over de Samaritanen zou Lukas wederzijdse acceptatie tussen joodse en Samaritaanse christenen proberen te stimuleren.

Dat Jezus positief spreekt over Samaritanen blijkt uit de aantijgingen die hij van de Joden krijgt. Ze dachten dat Jezus zelf een Samaritaan zou zijn. Ze riepen tot Jezus: Zeggen we soms ten onrechte dat je een Samaritaan bent en dat je bezeten bent? Ik ben niet bezeten, zei Jezus. Hij zwijgt over de mogelijkheid dat hij een Samaritaan zou zijn. (Johannes 8:48-49).

Bronnen en referenties
  • Doeve, JW (1973). Palestijns jodendom tussen 500 voor Christus en 70 na Christus. Van ballingschap tot Agrippa. Utrechts.
  • Meier, JP (2000). De historische Jezus en de historische Samaritanen: wat kan er gezegd worden? Bijbel 81, 202-232.
  • Bouwman, G. (1985). De weg van het woord. Het woord van de weg. De oprichting van de jonge kerk. Baarn: Ten Have.
  • Nieuwe Bijbelvertaling

Inhoud